Artiest

Robert Johnson

  1. Artiestenchevron right
  2. Robert Johnson
Robert Johnson is de grootste held in de historie van de blues. Zijn legende is gegroeid door de kleine muzikale nalatenschap die van hem overbleef. Zijn weinige platen worden gezien als het emotionele brandpunt van de blues zelf. Johnson’s werk is niet alleen opgenomen in het ijzeren repertoire van de blues: "Love in Vain," "Crossroads," "Sweet Home Chicago," "Stop Breaking Down", maar werd ook omhelsd door zeer uiteenlopen de rock & roll artiesten: van Rolling Stones, Steve Miller en Led Zeppe

Zijn levensverhaal als legende

In Amerika wordt dit verhaal als een sprookje verteld: Robert Johnson was een jonge zwarte man die woonde op een plantage in landelijk Mississippi. Omdat hij dolgraag een grote blues muzikant wilde worden, kreeg hij de opdracht met zijn gitaar om middernacht naar een kruispunt in de buurt van de Dockery plantage komen. Daar ontmoette hij een grote zwarte man (de Duivel) die zijn gitaar aanpakte, stemde en daarna terug gaf. Binnen een jaar werd Robert Johnson, in ruil voor zijn ziel, de koning van de Delta blueszangers, hij kon spelen, zingen en de mooiste blues schrijven.Maar hoeveel succes hij ook had met zijn optredens en muziek opnames, Johnson was niet gelukkig, immer opgejaagd door nachtmerries. Alleen maar door het schrijven en spelen van zijn muziek, kon hij de pijn en angst verlichten. En net toen hij was geboekt voor een concert in de Carnegie Hall, kwam het nieuws uit Mississippi: Robert Johnson was dood, vergiftigd door een jaloerse vriendin, bij een optreden in een illegale kroeg. De aanwezigen zweerden dat hij op handen en voeten over de grond had gekropen, met schuim op de lippen, terwijl hij siste en kefte als een dolle hond. Zijn laatste woorden waren, "I pray that my redeemer will come and take me from my grave”. Hij werd begraven in een blankhouten kist, zonder kruis op zijn graf, zijn contract met de Duivel was teneinde.

De echte Robert Johnson

Natuurlijk waren Johnson’s avonturen in het echt veel minder spannend dan deze legende suggereert, ook al wordt hij telkens opnieuw verteld en opgepimpt. Toen het jongetje Robert op de plantage werkte, knoeide Johnson een beetje met een harmonica, maar hij kon er, zogezegd, niks van. Iedere poging om mee te mogen doen met de plaatselijke grootheden als Son House, Charley Patton, Willie Brown en anderen leverden hem brullende lachsalvo's van the oudere muzikanten op. Son House: "We speelden altijd op zaterdagvond, dan was het bal, en dan was daar dat jochie, dat rondhing. Dat was Robert Johnson. Hij blies toen op een harmonica, en dat lukte hem best, maar hij wilde gitaarspelen. Hij zat aan onze voeten en speelde in de pauze. Dat gaf een lawaai waar de honden geen brood van lusten" Hij trouwde jong, verliet Robinsonville en zwierf door de Delta vanuit Hazelhurst. Nadat zijn vrouw stierf in het kraambed was hij vastbesloten om professioneel fulltime muzikant te worden. Johnson kwam een paar jaar later naar Robinsonville terug kwam House en Willie Brown tegen in een tentje in Banks, MS. Daarover vertelt House: "Toen hij ophield stonden al onze monden open van verbazing. Ik zei: 'Nou zeg, da's snel! Hij is onderweg!'" En er was een vent die maar één verklaring had om te begrijpen hoe Johnson zo snel, zo goed had kunnen worden: hij had zijn ziel aan de Duivel verkocht.

Bouwstenen van de legende

Johnson verkreeg zijn gitaartechniek heel gewoon: Hij was christelijk opgevoed en was dus bekend met de ethiek van het buffelen; dat hard werken beloont wordt en beter rendeert dan een Faustiaanse afspraak met de oude Bokkepoot. Hij was diep onder de indruk van de Delta blues-ster Lonnie Johnson, die platen maakte. Scrapper Blackwell, Skip James en Kokomo Arnold waren ook inspirerende voorbeelden waaruit hij zijn unieke stijl ontwikkelde. Zijn slidespel haalde hij uit het urenlang kijken naar buurtgenoten als Charley Patton en Son House. Maar misschien is de grootste invloed wel afkomstig van Ike Zinneman, een bluesman die nooit op plaat verscheen. We weten niet hoe Zinneman klonk (wel weten we uit orale overdracht dat hij 's avonds laat oefende op het kerkhof, zittend op een grafsteen terwijl hij de snaren beroerde) of hoeveel van zijn kunde hij overdroeg op Johnson, als hij al iets gaf. Wat we wel weten is dat Robert, na de tijd die hij doorbracht bij Zinneman als leerling, terugkwam met een encyclopedische kennis van zijn instrument, dat hij in veel verschillende stijlen kon zingen en spelen, en dat hij precies had geleerd hoe liederen in elkaar moeten zitten, terwijl hij de teksten dicht bij zijn persoonlijke gevoelsleven hield.

Blues in de praktijk

Als rondreizend muzikant, zowel spelend in eethuizen als op de straat, bediende hij een publiek dat vroeg om iemand die alles kon spelen en zingen van de blues tot pop en hillbilly hitjes van de dag. Johnson had het allemaal in huis en zelfs meer. Zijn grootse bijdrage, de “boogie bass line” die gespeeld wordt op de onderste snaren van de gitaar (afgekeken van pianospelers), is vast onderdeel geworden van het geluid waaraan de down-home blues herkenbaar is. Het geluid is zo vergroeid met het weefsel van de muziek dat de luisteraar zich niet kan voorstellen dat Jimmy Reed, Elmore James, Eddie Taylor, Lightnin' Slim en Hound Dog Taylor ooit zouden kunnen bestaan zonder die essentiële component. Zoals zijn medespeler Johnny Shines het stelt: "Sommige dingen die Robert deed met de gitaar hadden effect op de manier dat iedereen speelde. Hij deed rundowns en turnbacks. Hij deed repeats. Dat was allemaal nog nooit gedaan. Vroeg in de dertiger jaren, hoorde je zelden boogie op de gitaar. Door Robert leerde men zichzelf aan te vullen, we droegen ritme en melodie in dat ene instrument." Het werk van Johnson paste naadloos in de traditie, maar wat hij er mee deed en waar hij naar toe leidde was iets totaal anders.

Succes in de jaren '30

Robert Johnson maakte lang niet zoveel platen als Lonnie Johnson, Charley Patton, or Blind Lemon Jefferson maar hij reisde meer dan allen samen. Nadat zijn eerste platen uitkwamen en "Terraplane Blues" zijn herkenningstune werd, ging Johnson op pad en speelde overal waar hij maar kon. Gedreven door een onstilbare honger naar nieuwe plaatsen en dingen, bracht zijn zwerverskarakter hem rond de hele Delta en verder: St. Louis, Chicago en Detroit (waar hij op de radio kwam), naar plaatsen die Son House en Charley Patton alleen maar in de film konden hebben gezien. Het eindigde op een zaterdagse dansavond in een duistere kroeg in Three Forks, MS, begin augustus in 1938. Hij trad op met Honeyboy Edwards en Sonny Boy Williamson (Rice Miller) en Johnson kreeg een borrel met gif of rioolontstopper. Waarschijnlijk van een wederhelft van een vrouw waarvoor de zanger te aardig was geweest. Hij speelde tot hij te ziek was en werd naar een pension in Greenwood gebracht. Daar lag hij een paar dagen ziek te bed en zweette het gif uit zijn systeem. Daarvan kreeg hij een longontsteking en stierf op 16 augustus. De legende kon beginnen. Naar: Cub KodaEr is een musical gemaakt over deze legendarische man, de hoofdrol was voor Keb'Mo'

Nummers van Robert Johnson